Moeten rechtbanken een bemiddeling bevelen als één van de partijen het vraagt?

Artikel 1734, §1 Ger. W. stelt:

“In elke stand van het geding, alsook in kort geding, behalve voor het Hof van Cassatie en voor de Arrondissementsrechtbank, kan de rechter voor wie een zaak hangende is, op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling bevelen, zolang de zaak niet in beraad is genomen. Wanneer de rechter van mening is dat een verzoening tussen de partijen mogelijk is, kan hij, ambtshalve of op verzoek van één de partijen, op de inleidingszitting, op een zitting waarop de zaak wordt verdaagd naar een nabije datum of op een zitting die ten laatste op de laatste dag van de maand die volgt op die van de neerlegging van de eerste conclusies van de verweerder is bepaald, na de partijen gehoord te hebben, een bemiddeling bevelen. Indien alle partijen ertegen gekant zijn, kan de rechter geen bemiddeling bevelen.”

Dit artikel laat dus een appreciatieruimte aan de rechter, wanneer één van de partijen vraagt een bemiddeling te bevelen en de andere partij zich daartegen verzet. Met name kan de rechter op vraag van één van de partijen, en niettegenstaande het verzet van de andere partij, een bemiddeling bevelen wanneer hij van mening is dat een verzoening tussen de partijen mogelijk is.
Er is een periode geweest waarin vrij veel rechters nogal gemakkelijk overgingen tot het bevelen van een bemiddeling zodra één van de partijen dit vroeg. De zware werkdruk op de rechtbanken, en de beperkte middelen die ze daarvoor ter beschikking krijgen, zal daar allicht niet vreemd aan zijn. Bemiddelingen die aan de partijen worden opgedrongen door de rechter zijn evenwel weinig productief: ze leiden vaak, zowel voor de partijen, voor de rechtbank als voor de bemiddelaars, tot teleurstellende ervaringen. Immers, wanneer een bemiddeling bevolen wordt tegen de wil in van één van de partijen, zelfs als die partij aan een uitdrukkelijk verzet verzaakt heeft onder de al dan niet zachte druk van de rechter, is ze over het algemeen kansloos.
In een beschikking op 28 maart 2023 (Rb EA Oost-Vlaanderen, afdeling Gent 28 maart 2023, AR 22/43/C, onuitgegeven) gewezen in kort geding, oordeelde de rechtbank niet te moeten ingaan op de vraag van één partij tot het bevelen van een gerechtelijke bemiddeling. Zij haalde hiervoor een aantal redenen aan die aangaven dat de slaagkansen van een dergelijke bemiddeling haar inziens zeer beperkt waren. Eén van de daarvoor aangehaalde redenen, was de onwil van één van de partijen om deel te nemen aan de bemiddeling. Dit lijkt op zich een vrij zwakke motivering aangezien, indien de onwil van één de partijen om deel te nemen aan de bemiddeling een voldoende reden zou zijn om te oordelen dat de bemiddeling geen slaagkansen heeft, dan zou het tweede lid van artikel 1734, §1 eigenlijk geen zin hebben. Uit het feit dat slechts één van de partijen om de bemiddeling verzoekt, zou dus afgeleid worden dat geen verzoening mogelijk is.

De rechtbank voegt evenwel een tweede beoordeling toe aan haar motivatie. Immers, ze stelt dat indien een dergelijke bemiddeling zou bevolen worden dit een ongelijkheid zou teweegbrengen tussen de partijen die wel kunnen gehoord worden in het kader van de bemiddeling, terwijl andere burgers die zich wel zouden kunnen vinden in het mobiliteitsplan dat voorwerp is van de betwisting, of zelfs van de burgers die vinden dat dit plan niet ver genoeg gaat, niet zouden gehoord worden in de bemiddeling.

Vooreerst is de vraag of een bemiddeling een ongelijkheid creëert tussen de partijen die deelnemen aan de bemiddeling en degenen die daar niet aan deelnemen, geen criterium dat de wet aan de beoordeling van de rechter heeft onderworpen. Daarnaast is het uiteraard ook zo dat iedere bemiddeling, zoals iedere gerechtelijke procedure, enkel speelt tussen de partijen die erbij betrokken zijn. Indien er partijen zijn die menen dat de uitslag van een gerechtelijke procedure waarin zij niet betrokken zijn hen nadeel kan toebrengen, hebben deze partijen de mogelijkheid om vrijwillig tussen te komen in de procedure. Welnu, diezelfde mogelijkheid bestaat ook bij bemiddeling. Ze is weliswaar niet expliciet voorzien in deel VII van het Gerechtelijk Wetboek, maar wordt daar ook niet uitgesloten zodanig dat de algemene regeling van artikel 812 hier van toepassing is.

Partijen die menen dat hun belangen zouden kunnen geschonden worden door de bemiddeling, kunnen ofwel de vraag richten aan de bemiddelaar om in de bemiddeling tussen te komen, wat zal kunnen indien de andere partijen in de bemiddeling zich daar niet tegen verzetten. De bemiddeling kan dan een gedeelte buitengerechtelijk worden, tenzij voorafgaand deze partijen tussenkomen in de gerechtelijke procedure, of zelf een kort geding procedure opstarten teneinde te horen bevelen dat de bemiddeling tot hen wordt uitgebreid.

Zolang dit niet gebeurt, komt het de rechter niet toe om te oordelen over belangen van partijen die niet in zake zijn.

De rechtbank voegt evenwel nog een laatste motivering toe om te staven dat volgens haar de slaagkansen van een bemiddeling zeer beperkt zijn. Zij stelt vast dat de eisende partijen weinig concreet zijn in hun betwisting van het wijkmobiliteitsplan zodat het niet duidelijk is waarover er juist moet bemiddeld worden. Meer in het bijzonder zouden de eisende partijen nalaten om aan te duiden op welke punten zij verdere inspraak willen of het wijkmobiliteitsplan wensen aangepast te zien. De rechtbank stelt verder dat indien de stelling van de eisende partijen erin zou bestaan (en daar heeft het volgens de rechtbank de schijn van) dat het plan in zijn geheel geen uitvoering mag krijgen, er wellicht geen ruimte is voor enige bemiddeling. Er blijkt volgens de rechtbank alvast geen genuanceerdere betwisting zodat de bemiddeling in deze context haar bij voorbaat kansloos en derhalve niet opportuun lijkt.

Het is vooral deze laatste overweging die in het licht van artikel 734, §1, lid 2 hout snijdt, met deze bedenking dat het voorwerp van de bemiddeling niet mag verward worden met het beoogde doel, het volstaat dat aangegeven wordt welke belangen beoogd worden.

 

Dirk Van de Gehuchte