Gewone verblijfsgebonden en verblijfsoverstijgende kosten voor kinderen
Gewone verblijfsgebonden en verblijfsoverstijgende kosten voor kinderen en wijzigingen in de bijdragen in de buitengewone kosten voor kinderen door de Wet van 21 december 2018 en het Koninklijk Besluit van 22 april 2019 tot vaststelling van de buitengewone kosten die voortvloeien uit art. 203 § 1 van het Burgerlijk Wetboek en de wijze van tenuitvoerlegging ervan (B.S. 02.05.2019)
In de wet van 19 maart 2010 (B.S. 21.04.2010) tot bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen was in art. 15 voorzien in de vervanging van art. 1322 Ger. W. Het artikel voorziet in de oprichting van een commissie voor onderhoudsbijdragen.
De commissie heeft als taak aanbevelingen op te stellen voor de begroting van de kosten voortvloeiende uit artikel 203 § 1 van het Burgerlijk Wetboek en de vaststelling van de bijdrage van elk van de ouders overeenkomstig artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek.
“De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie (…)” bepaalt § 2 van het genoemde art. 1322 Ger. W., wat gebeurde bij Koninklijk Besluit van 7 februari 2014 (B.S. 17.03.2014).
In haar jaarverslag, goedgekeurd op de Algemene Vergadering van de Commissie van 16 juni 2017, geeft de commissie haar eerste aanbevelingen.
Een link naar het jaarverslag kan alhier gevonden worden :
Gewone kosten
In haar advies verwijst de Commissie vooreerst naar een lacune in de wetgeving, die het begrip verblijfsoverstijgende kosten niet definieert. Zij stelt :
“De gewone kosten van kinderen kunnen opgedeeld worden in twee belangrijke groepen : de verblijfsgebonden kosten en de verblijfsoverstijgende kosten. De Commissie vraagt bijzondere aandacht voor deze opdeling, zeker in situaties van verblijfsregelingen van gelijkmatige huisvesting.
De belangrijkste verblijfsgebonden kosten zijn huisvesting, energie, voeding en lichaamsverzorging. Deze kosten worden door elke ouder gedragen in natura tijdens de periode dat de kinderen bij hem of haar verblijven. Ze staan dus – op de huisvestingskost na – direct in verhouding tot de verblijfsregeling. Voor de huisvestingskost geldt een specifieke regeling. Zodra een kind substantieel en op regelmatige basis (zodat het niet kan ‘kamperen’) bij een ouder verblijft, kunnen we stellen dat er een gelijkaardige woonkost is bij beide ouders omdat de afbetaling of huur en het onderhoud verder lopen in de periodes dat de kinderen niet in het huis verblijven, tenzij de kinderen zeer beperkt bij een ouder verblijven.
De verblijfsoverstijgende kosten staan los van de gekozen verblijfsregeling en omvatten bijvoorbeeld volgende kosten : kleding en schoenen, gezondheidszorg, vervoer, communicatie, cultuur en ontspanning. Maar ook kosten voor kinderopvang en onderwijs zijn verblijfsoverstijgend. De verblijfsoverstijgende kosten worden niet noodzakelijk door de beide ouders gedragen in verhouding tot de verblijfsregeling, maar volgens onderling akkoord of volgens een beslissing van de rechter. De Commissie wijst er op dat de verblijfsoverstijgende kosten vaak gedragen worden door de ouder bij wie de kinderen gedomicilieerd zijn, meestal de onderhoudsgerechtigde ouder. De ouder die onvoldoende in natura bijdraagt in de verblijfsgebonden en/of verblijfsoverstijgende kosten, moet dit compenseren via de onderhoudsbijdragen, en/of langs een aangepaste verdeelsleutel van de verblijfsoverstijgende kosten.
Verblijfsoverstijgende kosten zijn dus net als verblijfsgebonden kosten gewone kosten. Art. 203bis B.W. (ingevoegd door de Wet van 19 maart 2010) definieert gewone kosten als alle gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijkse onderhoud van het kind.”
Alle wetswijzigingen ten spijt, heeft de wetgever deze lacune nog steeds niet ingevuld.
In de bemiddelingspraktijk wordt reeds vaak rekening gehouden met een opsplitsing van de verblijfs- en opvoedingskosten in 3 categoriën : de gewone verblijfsgebonden kosten, de gewone verblijfsoverstijgende kosten en de buitengewone kosten, waarbij voor de gewone verblijfsoverstijgende kosten vaak met een kindrekening wordt gewerkt.
Buitengewone kosten
De Commissie adviseerde verder een harmonisering (bijna alle familierechtbanken hebben een eigen lijst ontwikkeld van wat zij onder ‘buitengewone kosten’ begrijpen) en een definiëring van de buitengewone kosten, nu de algemene definitie (“de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijkse onderhoud van het kind dat desgevallend als basis diende voor de vaststelling van de onderhoudsbijdragen, overschrijden”) in de praktijk moeilijk hanteerbaar is.
De wetgever opteerde er in de Wet van 21 december 2018 (art. 125) voor om een gedetailleerde omschrijving van de buitengewone kosten niet in de wet zelf op te nemen, doch dit bij Koninklijk Besluit te regelen, wat – desgewenst – een snellere aanpassing moet mogelijk maken.
Dit Koninklijk Besluit van 22 april 2019 werd ondertussen gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 mei 2019 en definieert in art. 1 de buitengewone kosten als volgt :
“Behoudens andersluidende overeenkomst of rechterlijke beslissing, zijn de buitengewone kosten, bedoeld in artikel 203bis, § 3, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, beperkt tot de volgende kosten:
1° de volgende medische en paramedische kosten:
a) de behandelingen door artsen-specialisten en de medicaties, gespecialiseerde onderzoeken en verzorging die zij voorschrijven;
b) de kosten van heelkundige ingrepen en van hospitalisatie en de specifieke behandelingen die eruit voortvloeien;
c) de medische en paramedische kosten en hulpmiddelen waaronder orthodontie, logopedie, oftalmologie, psychiatrische of psychologische behandeling, kinesitherapie, revalidatie, prothesen en apparaten, met name de aankoop van een bril, een beugel, contactlenzen, orthopedische zolen en schoenen, hoorapparaten en een rolstoel;
d) de jaarlijkse premie van een hospitalisatieverzekering of van een andere aanvullende verzekering die de ouders of één van hen moeten betalen. De premie moet betrekking hebben op de kinderen;
en dit:
– voor zover de kosten bedoeld onder a), b) en c) voorgeschreven zijn door een bevoegde arts of instantie;
en
– onder aftrek van de tussenkomst van het ziekenfonds, van een hospitalisatieverzekering of van een andere aanvullende verzekering.
2° de volgende kosten betreffende de schoolse opleiding :
a) meerdaagse schoolactiviteiten tijdens het schooljaar zoals ski-, zee- en bosklassen, school- en studiereizen en stages;
b) noodzakelijk gespecialiseerd en kostelijk studiemateriaal en/of schoolkledij, aan speciale taken verbonden, die vermeld staan op een lijst die de onderwijsinstelling aflevert;
c) het inschrijvingsgeld en de cursussen voor hogere studies en bijzondere opleidingen alsook niet gesubsidieerd onderwijs;
d) de aankoop van informatica-apparatuur en printers met de softwareprogramma’s die voor de studie noodzakelijk zijn;
e) de bijlessen die het kind moet volgen om in zijn schooljaar te slagen;
f) de kosten verbonden aan de huur van een studentenkamer;
g) bijkomende specifieke kosten verbonden aan een buitenlands studieprogramma;
na aftrek van eventuele school- en studietoelagen en andere studiebeurzen.
3° de volgende kosten verbonden aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid en ontplooiing van het kind, nl.:
a) kosten voor kinderopvang voor kinderen van 0 tot en met 3 jaar;
b) lidgeld, basisbenodigdheden en kosten voor kampen en stages in het kader van culturele, sportieve of artistieke activiteiten;
c) inschrijvings– en examengeld voor de rijopleiding en de theoretische en praktische examens voor een rijbewijs voor zover dit niet kosteloos langs de school kan behaald worden maar via een rijschool moet gebeuren;
4° Alle overige kosten die de ouders in een gezamenlijk akkoord als buitengewoon benoemen of die als zodanig door de rechter gekwalificeerd worden.”
Zowel in zijn aanhef als onder 4° benadrukt het K.B. dat zowel de rechter als partijen van de opsomming kunnen afwijken.
In art. 2 bepaalt het K.B. dat, behalve in het geval van hoogdringendheid of bewezen noodzakelijkheid, alle buitengewone kosten opgesomd in art. 1, het voorwerp moeten uitmaken van een voorafgaand overleg en akkoord, zowel wat de opportuniteit van de uitgave betreft als de hoogte ervan.
Ook hier volgde de wetgever het advies van de Commissie niet. De Commissie voorzag de noodzaak van voorafgaand overleg en akkoord enkel voor de kosten verbonden aan de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de ontplooiing van het kind.
De veralgemening van het voorafgaand overleg en akkoord tot alle kosten, dreigt contraproductief te zullen uitvallen. Het kan voor een ouder volstaan om systematisch te weigeren zijn akkoord te geven met een voorgestelde buitengewone kost om de andere ouder telkens opnieuw te verplichten de kwestie voor te leggen aan de Familierechtbank.
Wat een voorafgaand overleg en akkoord precies inhoudt, werd dan weer in de Wet voorzien (art. 203bis § 3, 4e lid B.W., gewijzigd door het genoemde art. 125 van de Wet van 21 december 2018) :
“In de gevallen waarin buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht, is aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending. Als het verzoek tijdens de schoolvakanties van minstens één week of meer geformuleerd is, wordt deze termijn tot dertig dagen verlengd.”
Tenslotte bepaalt het K.B. in zijn art. 3 de wijze en periodiciteit van afrekening als volgt :
Ҥ 1. Behoudens andersluidende overeenkomst of rechterlijke beslissing, dienen de buitengewone kosten :
– driemaandelijks te worden afgerekend;
– vergezeld te gaan van een kopie van de bewijsstukken door de ouder die de betaling vraagt;
en
– te worden betaald binnen de vijftien dagen na de mededeling van de afrekening vergezeld van de bewijsstukken.
2. De ouder die de school- en studietoelagen en/of andere studiebeurzen, een tussenkomst van het ziekenfonds, hospitalisatieverzekering of een andere aanvullende verzekering ontvangt of geniet, bezorgt van zodra deze voorhanden zijn en minstens jaarlijks in de maand september een overzicht van alle ontvangen bedragen samen met een kopie van de bewijsstukken.
Conclusie
De harmonisering en definiëring van het begrip “buitengewone kosten” is op zich voor de rechtszekerheid een goede zaak.
De definiëring en de lijst is evenwel noch voor partijen, noch voor de Rechter een verplichting, zodat maatwerk in het kader van bemiddeling mogelijk blijft.
De wetgever volgde het advies van de Commissie niet in het definiëren van de begrippen “gewone verblijfsgebonden kosten” en “gewone verblijfsoverstijgende kosten”. Het zou nochtans aanbeveling verdienen dat deze begrippen, die in de familiale bemiddelingswereld reeds lang hun ingang hebben gevonden, ook in de wet en bijgevolg in de rechtspraak hun intrede zouden doen. Verblijfsgebonden kosten worden immers vaak door de ouders in natura voldaan, terwijl voor verblijfsoverstijgende kosten vaak een aparte regeling nodig is (bijv. via een kindrekening).
Tenslotte lijkt de keuze van de wetgever om, in tegenstrijd met het advies van de Commissie, alle buitengewone kosten het voorwerp te laten uitmaken van voorafgaand overleg en akkoord, veeleer de blokkerende ouder te bevoordelen.
Frank Van Oyen
Advocaat – Erkend Bemiddelaar
7 mei 2019